-
1 rake
n. hark; losbol--------v. harken; in overvloed zijnrake1[ reek] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 losbol♦voorbeelden:————————rake21 harken♦voorbeelden:2 the customs officers raked through their luggage • de douanebeambten doorzochten hun bagage van onder tot bovenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 he has raked in more than 1,000 pound this week • deze week heeft hij over de 1.000 pond opgestrekenyou must be raking it in • je moet wel scheppen geld verdienen2 rake over old ashes • oprakelen, oude koeien uit de sloot halen -
2 rake one's memory
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский